‘Collectief is sowieso beter dan individueel’

Frank Driever en Sandra Huijnen | Nijmegen

Een pilot op drie scholen in het Rijk van Nijmegen en het Land van Cuijk heeft de voordelen van collectieve financiering van zorg in het speciaal onderwijs duidelijk aangetoond. Beleidsadviseurs Frank Driever en Sandra Huijnen van de gemeente Nijmegen willen dat initiatief graag voortzetten en uitbreiden. Maar daarbij lopen ze tegen nieuwe vragen aan over de bekostiging en de verhouding tot andere vormen van jeugdhulp en onderwijsondersteuning.

De zeven gemeenten in de jeugdzorgregio Rijk van Nijmegen werken in het speciaal onderwijs samen met de gemeente Land van Cuijk en twee samenwerkingsverbanden aan inclusief onderwijs. In dat kader ging de regio vier jaar geleden in gesprek met het samenwerkingsverband VO over de aansluiting tussen jeugdzorg en onderwijs. Er werd contact gezocht met de scholen voor speciaal onderwijs en praktijkonderwijs om hun behoeften te peilen. Beleidsadviseur Frank Driever: ‘Daaruit bleek dat ze zorg in onderwijs graag collectief wilden aanpakken om het aantal hulpverleners in de school te verminderen. De ondersteuningsbehoefte van leerlingen van cluster 3- en cluster 4-scholen werd tot dan toe vervuld via een individuele toekenning vanuit de afzonderlijke gemeenten. De scholen hadden behoefte aan rust, continuïteit en minder bureaucratie. En ze hadden vaak al een duidelijke samenwerking met één aanbieder. Ook wilden ze voorkomen dat ouders steeds opnieuw in gesprek moesten over de ondersteuningsbehoefte van hun kind.’

"De scholen hadden behoefte aan rust, continuïteit en minder bureaucratie. En ze hadden vaak al een duidelijke samenwerking met één aanbieder."

Frank Driever

Subsidie

Met zes geïnteresseerde scholen is gepoogd eerst in kaart te brengen welke ondersteuning zij in het verleden voor hun leerlingen nodig hadden gehad. Vervolgens werd samen bekeken welke begeleiding en persoonlijke verzorging collectief aangeboden kon worden om de bureaucratie te verminderen. Individuele behandeling werd daar bewust buiten gelaten omdat die en vaak niet te collectiveren valt. Drie scholen deden uiteindelijk mee aan een pilot van anderhalf jaar. Voor het bepalen van de subsidie werd uitgegaan van het bedrag dat de voorgaande twee jaar op individuele basis aan zorg was besteed aan de leerlingen op school: het zogenoemde “historisch zorggebruik”.

Frank legt uit hoe daarmee een flinke besparing werd gerealiseerd: ‘Omdat de hulpverlener in de klas blijft en minder reistijd kwijt is, heeft die een hogere productiviteit dan in het verleden. Dat bespaarde ons al bijna vijftien procent. Door collectief in te kopen bij zorgaanbieders konden we nog meer besparen. Vooral omdat de zorg efficiënter kon worden ingezet: niet meer per individueel kind maar per groep. Én op de momenten dat het nodig was. Wel hielden we er in de subsidie rekening mee dat de zorgaanbieders in het begin ook implementatiekosten hadden. Al met al bleek de collectieve aanpak naar schatting zo’n dertig procent goedkoper dan de individuele.’

Knellen

Bij het vaststellen van de subsidie voor de scholen die aan de pilot meededen, waren geen grote veranderingen in hun ondersteuningsbehoefte voorzien. De berekening moest echter tussentijds bijgesteld worden omdat sommige scholen te maken kregen met een onverwacht grote extra toestroom van leerlingen. Daaronder zaten veel “thuiszitters” met een grote zorgvraag. ‘Daardoor was het historisch zorggebruik geen goede basis meer voor onze berekening en begon de subsidie te knellen,’ vertelt Frank. ‘Maar we konden de subsidie ook niet zomaar tussentijds verhogen want daarvoor zouden we eerst terug moeten naar de colleges. Onder deze omstandigheden was de grondslag die we voor de subsidie hadden gekozen dus niet meer toereikend. Voor het vervolg op de pilot en de uitbreiding naar andere scholen voor speciaal onderwijs moesten we daarom op zoek naar een duurzamere oplossing voor de financiering dan een subsidie op basis van historisch zorggebruik.’

Verbinding met thuis

Sandra Huijnen werkt als coördinerend beleidsadviseur onderwijs en jeugd van de jeugdregio Rijk van Nijmegen aan de bredere opgave om onderwijs en jeugdzorg beter op elkaar te laten aansluiten en met elkaar te vervlechten. ‘Het kost tijd en stevige gesprekken om de praktijk te laten uitwijzen hoe het inhoudelijk nog efficiënter kan. Om de context van de leerling te verbeteren, denken we dat bij zorg in onderwijs meer aandacht nodig is voor de verbinding met de thuissituatie. Daarmee komen we bij de vraag naar de legitimiteit van de zorgvraag en naar wat te collectiveren is en wat niet. Wanneer is jeugdhulp op school nodig en wanneer kan die beter thuis of in de buurt worden geboden?’ Die vraag illustreert zij met het voorbeeld van De Kleurencirkel, een school voor speciaal onderwijs die tot nu toe helemaal geen jeugdhulp in school had. ‘Uit onderzoek op deze school blijkt dat het belangrijk is om aandacht te besteden aan de oorzaak van de vraag naar jeugdhulp op school. In Nijmegen hebben de meeste scholen contact met een buurtteam over de thuissituatie. Samen zouden ze beter zicht kunnen krijgen op de link tussen jeugdhulp thuis en jeugdhulp op school. Wat kun je bijvoorbeeld in de thuissituatie doen om te voorkomen dat een leerling op maandagochtend al overprikkeld op school komt? Het zou daarom ook goed zijn als gemeenten bij de contractering van jeugdhulporganisaties meer aandacht zouden vragen voor de schoolgang.’

Conclusies Buro 155 over mogelijke Zorg in Onderwijs in ‘De Kleurencirkel’:

  • Een jeugdhulpverlener binnen de school kan een meerwaarde hebben bij een groepsaanpak.
  • Jeugdhulp op school moet gericht zijn op het deelnemen aan onderwijs. Voor problemen in de thuissituatie moet jeugdhulp daar worden ingezet, met de schoolmaatschappelijk werker als verbindende schakel.
  • Levering van jeugdhulp op school door een buurtteam Jeugd & Gezin kan een meerwaarde hebben in de vorm van contextueel werken en gebruik maken van mogelijkheden in de wijk.

Tijdsinvestering gemeente

De pilot heeft Frank geleerd dat de uitdaging bij collectieve financiering zit in het omgaan met fluctuaties. ‘De vraag is hoe groot de voorspelbaarheid is bij vooraf financieren. Voor de collectieve aanpak gingen wij uit van maximaal twaalf uur ondersteuning per kind per week in plaats van het individueel stapelen van uren. Als de behoefte van een kind groter dan twaalf uur blijkt, is het de vraag of we dat wel collectief op school kunnen oppakken.’

Tegelijkertijd krijgen niet alle kinderen altijd 12 uur zorg en wordt er maatwerk geleverd. Per week wordt bekeken wat nodig is. Dit betekent soms minder uren, en soms meer uren. Sandra merkt dat de scholen in de pilot zorgvuldig omgaan met het aantal uren per kind. ‘Ze gaan niet per definitie op het maximale aantal uren zitten.’ Dat ligt volgens haar ook aan de goede samenwerkingsrelatie die de gemeente namens de jeugdregio met de scholen heeft opgebouwd. Het vraagt van de gemeente bij de opstart wel een flinke tijdsinvestering vanuit beleid, stelt Frank. ‘Je bent iets nieuws aan het ontwikkelen en dat kost gewoon tijd. Dat is anders dan bij individuele beschikkingen die gemeenten beleidsmatig geen tijd kosten. Het indiceren valt weg maar het organiseren van een subsidie of aanbesteding voor toekenning van beschikkingsvrije zorg is wel een intensief beleidsmatig proces.’ Hij hoopt dat de introductie van collectieve financiering bij nieuwe scholen de gemeente voortaan minder tijd gaat kosten. ‘Een vorm van intervisie tussen scholen onderling kan daarbij ook helpen. Bij zorg binnen onderwijs is het belangrijk dat de zorg aansluit bij de situatie op school. Maar veel scholen hebben een soortgelijke doelgroep aan leerlingen binnen. Je hoeft dus niet per school het wiel opnieuw uit te vinden, doordat je van elkaar leert in de intervisie.’

"Wanneer is jeugdhulp op school nodig en wanneer kan die beter thuis of in de buurt worden geboden?"

Sandra Huijnen

Monitoring

De gemeente Nijmegen heeft DSP & Oberon de resultaten van de pilot laten onderzoeken (zie kader 2). Daaruit blijkt dat de inhoudelijke doelen gehaald worden. Collectieve financiering of capaciteitsfinanciering zoals de onderzoekers dat noemen, levert inderdaad een flinke besparing op. Ouders zijn blij want ze hoeven niet meer elk jaar de zorgbehoefte van hun kind toe te lichten terwijl die vaak hetzelfde blijft. Ook ouders met een pgb hebben geen bezwaar tegen collectieve financiering van zorg in onderwijstijd. Voor professionals en ouders is het voordeel dat ze geen beschikkingen meer hoeven aan te vragen. Onderwijs- en zorgprofessionals kunnen structurele werkrelaties aangaan. Voor alle betrokkenen is de administratieve last aanzienlijk verminderd en is er door het beperkte aantal vaste medewerkers meer rust in de scholen gekomen. De pilot maakt ook duidelijk dat de gemiddelde inzet per leerling van school tot school verschilt. Dat komt doordat scholen niet allemaal dezelfde doelgroep hebben, maar mogelijk ook door de optelsom van individuele indicaties uit het verleden. Dit historisch zorggebruik is ook volgens de onderzoekers niet houdbaar als bekostigingsgrondslag.

Strategische aanbevelingen van DSP/Oberon op basis van de pilot met capaciteitsfinanciering van zorg binnen onderwijs (CAP ZBO)

  1. Brede uitrol in de regio naar alle so-, vso-en sbo- scholen in de regio op basis van het gelijkheidsbeginsel.
  2. Herziening van de bekostigingsgrondslag: niet gebaseerd op historisch zorggebruik, maar op de feitelijk zorgbehoefte van de leerlingpopulatie.
  3. Naar een collectieve, populatiegericht bekostigingsgrondslag: op basis van de zorgzwaarte van de totale leerlingpopulatie van de school, om snel op en af te kunnen schalen op basis van actuele behoeften.
  4. Efficiëntere inzet en herverdeling van bestaande middelen op basis van zorgzwaarte van de leerlingpopulatie.
  5. Periodieke herijking van het budget capaciteitsfinanciering van zorg binnen onderwijs (CAP ZBO-) per school.
  6. Koppeling met de Wet langdurige zorg (Wlz) [link H5] en passend onderwijs om de financiering te bundelen om overlap en versnippering te voorkomen.
  7. Monitoring van kosten en baten voor een efficiëntere zorg.
  8. Focus op efficiëntere inzet van bestaande middelen met het oog op noodzakelijke bezuinigingen in de jeugdhulp.

Bestuurlijke borging

Beleidsmatig is Zorg binnen Onderwijs in de jeugdregio Rijk van Nijmegen vastgelegd in het Regioprogramma jeugd. Ook is het opgenomen in de ontwikkelingsagenda voor inclusief onderwijs. Sandra legt uit waarom daar geen bestuurlijke discussie over is. ‘Betere aansluiting onderwijs en jeugdhulp is al langer een belangrijk speerpunt in verschillende regionale agenda’s.’

Welke andere oplossing dan subsidie mogelijk is om de groeiende kosten te dekken, moet nog wel in het regionaal wethoudersoverleg worden besproken. Frank vindt het belangrijkste dat inzet van de jeugdhulp op school goed onderbouwd kan worden.’ Voor het vinden van de juiste grondslag voor collectieve financiering hoopt hij dat met meer kennis vanuit onderzoek, ook uit andere regio’s, er meer handvatten komen.

Geleerde lessen

‘Begin klein, desnoods met een paar klassen van één school’, adviseert Frank. ‘Dan heb je weinig te verliezen want collectief is sowieso beter dan individueel. Sta samen stil bij waar je naartoe wilt en formuleer een niet al te grote opdracht, bijvoorbeeld: de bureaucratie verlichten. Daar willen scholen de gemeenten graag mee helpen. En het geeft hen de mogelijkheid om dingen anders te doen.’

Sandra stelt dat het belangrijk is om de samenwerkingsverbanden bij keuzes rond zorg in onderwijstijd te betrekken. ‘Wij hebben naast het bestuurlijk overleg een projectgroep opgericht waarin ook de samenwerkingsverbanden vertegenwoordigd zijn.’

Terug naar het hoofdstuk Financiering
Naar de homepage