Een digitale identiteit ontwikkelen


Wie ben ik of wie wil ik zijn? Het ontwikkelen van identiteit is een centraal onderdeel van de adolescentie. Een gezonde en stabiele digitale identiteit ontwikkelen, is daarom de eerste uitdaging voor veilig online opgroeien. Het (op)kijken naar rolmodellen, uitproberen hoe je jezelf presenteert en het verlangen om ergens bij te horen dragen allemaal bij het verkennen en vormgeven van je identiteit.
In dit magazine hebben we het over het gedeelte van de digitale identiteit waar een jongere zelf invloed op heeft. Die bestaat onder meer uit hoe jongeren zichzelf presenteren op sociale media, de comments die ze achterlaten, de foto’s en video’s die ze plaatsen en delen.

Jongeren kijken af van rolmodellen
Tijdens hun adolescentie worden jongeren zelfstandiger. Ze zijn meer met zichzelf bezig én maken steeds meer hun eigen keuzes. Hoe ze zich kunnen gedragen, kleden en uitdrukken kijken ze vooral af van leeftijdsgenoten. Ze ontwikkelen een eigen identiteit deels op basis van hoe hun omgeving hun keuzes beoordelen.
Die omgeving bestaat uit ouders, leraren en leeftijdsgenoten, maar in hun omgeving bevinden zich ook mensen tegen wie ze opkijken: rolmodellen. Dat kunnen volwassenen in de directe omgeving zijn, maar ook beroemde acteurs, sporters en influencers. Omdat jongeren zoekende zijn naar wie ze zijn, zijn ze beïnvloedbaar en gevoelig voor rolmodellen. Met name die rolmodellen die een succesvol beeld van zichzelf neerzetten.
De invloed van een online rolmodel kan positief zijn. Jongeren kunnen er steun en plezier door ervaren. Bijvoorbeeld wanneer ze horen dat iemand een vergelijkbare ervaring heeft gehad als zijzelf. Maar de invloed kan ook negatief zijn of in strijd zijn met wat een ouder of andere opvoeder vindt.

Het risico is dat kinderen en jongeren in het kader van identiteitsontwikkeling te graag 'ergens bij willen horen' en daarom hun eigen grenzen overgaan. Door bijvoorbeeld mee te doen aan een gevaarlijke online challenge of het opvolgen van schadelijke tips over eetgedrag.

Informele digitale identiteit: Hoe jongeren zichzelf presenteren op sociale media, de comments die ze achterlaten, de foto’s en video’s die ze plaatsen en delen.

Andrew Tate werd in 2022 immens populair op social media. Hij werd verbannen van Twitter (nu: X), Facebook en Instagram vanwege zijn vrouwonvriendelijke uitspraken. Maar dat maakte hem alleen maar bekender op YouTube en TikTok. Waarom keken zijn volgers zo tegen hem op?
Tate bouwde een online imago op van een succesvolle en rijke ondernemer. Vooral onder jongens en jonge mannen werd Tate razend populair en invloedrijk. Hij deelde foto’s waarop hij poseert met vrouwen en dure auto’s. Ook heeft hij zijn eigen online platform (The Real World/Hustler’s University), waar mensen voor een maandbedrag cursussen kunnen volgen om ook succesvol en rijk te worden.
De aantrekkingskracht van Tate zit hem vooral in zijn boodschap: hij heeft zijn succes zelfgemaakt. Tate geeft de boodschap dat hij opgegroeid is in armoede, maar hij ontgroeide dat naar eigen zeggen door hard te werken. Via zijn platform biedt hij zijn publiek aan om meer te horen over hoe hij zo succesvol is geworden.



Jongeren experimenteren
Bij de identiteitsontwikkeling hoort ook experimenteren met gedrag. Maar de mist ingaan met gedrag zonder dat het je je leven lang achtervolgt, was vóór de komst van sociale media vanzelfsprekender dan nu. Het internet heeft geen delete-knop. Onbespied experimenteren is een stuk lastiger geworden. Die ene onschuldige vakantiefoto is terug te vinden, maar misschien ook die video van de vechtpartij waar je bij betrokken was. En daarmee ook voor altijd onderdeel van je identiteit.

Wie ben je echt?
Jongeren die foto’s plaatsen van dure auto’s, kleding en stapels met geld. Ze experimenteren met hun online identiteit. Jeroen van den Broek kwam het tegen in zijn onderzoek naar de digitalisering van de straatcultuur. Hij sprak onder andere met jongeren over hoe ze social media gebruiken om een bepaald beeld van zichzelf te creëren.

Volgens een van de jongerenwerkers die Van den Broek ook sprak tijdens zijn onderzoek zijn de foto’s van de ‘eigendommen’ vaak nep. Maar om het wantrouwen rondom hun geld toch tegen te gaan, ontstaat er juist bewijsdrang onder deze jongeren, waardoor bijvoorbeeld ook foto’s van pinbonnen worden geplaatst.
Het onderzoek van Van den Broek laat zien hoe scheef de verhouding kan zijn tussen iemands digitale en de fysieke identiteit. Want jongeren kunnen online spelen en experimenteren met een identiteit die (nog) niet overeenkomt met de realiteit.
Dat is heel aantrekkelijk. Het levert de erkenning en waardering van leeftijdsgenoten op die in deze levensfase zo belangrijk is. Maar in de straatcultuur kun je zien hoe het ook tégen jongeren kan werken. Jongeren worden op straat verantwoordelijk gehouden voor hun online imago. En dat gaat niet altijd goed. Het kan resulteren in fysiek geweld op straat.


De bovenstaande voorbeelden laten zien dat het ontwikkelen van een samenhangende identiteit, die zowel online als offline met elkaar matcht, een belangrijke uitdaging is voor jongeren. Een risico daarbij is dat een jongere zich online anders voordoet dan offline. De rol van een opvoeder is om ervanuit te gaan dat een jongere zowel online als offline zoekende is en samen de verschillende mogelijkheden te verkennen om tot een coherent identiteitsbeeld te komen. Wat je daarin precies kan doen, lees je in op de pagina ‘Handvatten voor professionals’.