Lisa Hu over leerlingparticipatie: ‘Verdeel de kansen om te oefenen eens anders’

Waar moet je dan aan denken?

Lisa Hu is oprichter van ‘Stichting Terra Nova – Democratisch Design’ dat zich inzet voor de stem van kinderen. Samen met kinderen ontwikkelde ze het burgerschapsspel Terra Nova Minimaatschappij om kinderen te laten meepraten over de wereld. Ook onderzocht ze hoe kinderen hun school als oefenplaats voor burgerschap ervaren. En waarom kinderen wel of niet hun stem laten horen op school. Hoe kijkt zij aan tegen leerlingparticipatie?

Hoe zou jij leerlingparticipatie omschrijven?

‘Daarvoor is het internationale begrip "student voice" behulpzaam. In de literatuur daarover kijken ze namelijk naar vier componenten die elkaar versterken; Ten eerste: het hebben van een stem. Ten tweede: het krijgen van de mogelijkheid om deze stem te uiten, dus of je een moment hebt om die stem te laten horen, of er een ‘podium’ voor is. De derde component is het hebben van een recht om gehoord te worden én het krijgen van een reactie. En de vierde component gaat over invloed kunnen hebben op besluitvorming.

Vier onderdelen van leerlingparticipatie

  1. het hebben van een stem
  2. het krijgen van de mogelijkheid deze stem te uiten
  3. het recht hebben om gehoord te worden én een reactie te krijgen
  4. invloed kunnen hebben op de besluitvorming op school

Leerkrachten kunnen dus meer aan participatie in de klas doen dan ze misschien denken?

‘Zeker! Het participeren zit voor de meeste kinderen juist in alledaagse dingen. Denk aan in de klas samen afspraken maken, met elkaar bepalen hoe je de dag invult, samen een aanpak voor een conflict bedenken of kinderen vragen hoe dingen in de klas te verbeteren zijn. Het helpt wel als er op school een gedeelde visie op participatie en burgerschap is, vanuit waar je dit als leerkracht bewust kan inzetten. De participatievormen kunnen dan een manier zijn om die visie te doorleven: een toepassing waar kinderen zelf ook echt wat van merken.’

"Participeren zit voor de meeste kinderen juist in alledaagse dingen."

Wat hebben kinderen volgens jou vooral nodig om te kunnen participeren op school?

‘Ten eerste moeten kinderen weten wat er kan. Welke mogelijkheden zijn er om invloed uit te oefenen en hoe is dat geregeld? Welke rechten heb je als kind? Dit valt onder de zogenaamde kenniscomponent van burgerschap.

Daarnaast hebben kinderen vertrouwen nodig in hun kunnen als burger. Stel dat er op jouw school een ideeënbus is of een inspraakmoment bij de schoolleider. Wat doe je dan als je denkt dat jouw ideeën niet zo goed zijn als die van anderen? Of dat het toch geen zin heeft? Dan laat je je stem dus niet horen.

Als laatste is het nodig dat je als kind daadwerkelijk kunt oefenen met participeren, bijvoorbeeld door mee te doen in klassengesprekken en discussies. Dat klinkt vanzelfsprekend, maar dat is het niet. Hoe comfortabeler je bent met je mening geven, hoe meer je je waarschijnlijk zal laten horen. En dat zijn vaak de kinderen die daar thuis al mee oefenen. Terwijl kinderen die moeite hebben zich te laten zien, dit soort momenten juist kunnen vermijden.’

Je pleit voor de school als oefenplaats voor participatie en burgerschap. Wat houdt dat in?

‘School is dé plek om elk kind de kans te geven om te oefenen. De nieuwe wet rondom burgerschap vraagt dit ook van scholen. Elke school werkt als een mini-maatschappij. Kinderen oefenen daar met burgerschap en participatie in de alledaagse interacties die ze hebben met elkaar en met autoriteitsfiguren, zoals leerkrachten en schoolleiders. Daarin oefenen ze met hun rechten en verantwoordelijkheden en leren ze zich te verhouden tot anderen. Maar de verhalen van kinderen in mijn onderzoek laten zien dat kinderen uit deze alledaagse interacties verschillende boodschappen kunnen halen, over of hun stem ertoe doet. Ook ander onderzoek laat zien dat er sprake is van ongelijke toegang tot waardevolle oefenmomenten op school.’

"Degenen die we nu het minst horen, zijn misschien wel degenen van wie we het meest kunnen leren over hoe het beter kan op school."

Welke kinderen zijn dat, die minder toegang ervaren?

‘Kinderen die niet vaak hun vinger opsteken, het moeilijk vinden zich uit te spreken, zich minder thuis of veilig voelen in de groep of op school of kinderen die minder geloven in hun eigen kunnen. Dat zijn vaak de kinderen die minder kansen zien of krijgen om met participatie te oefenen. Dat is jammer, want degenen die we nu het minst horen, zijn misschien wel degenen van wie we het meest kunnen leren over hoe het beter kan op school.’

Kun je een voorbeeld geven van hoe dit in de praktijk gaat?

‘Denk aan de selectie voor de leerlingenraad. Vaak zijn de kinderen die worden aangedragen of gestimuleerd worden om zich daarvoor op te geven, toch degenen die mondig zijn of die hun reken- en taaltaken al af hebben. En tegelijkertijd zie je dat kinderen zichzelf ook al selecteren. “Is dat wel wat voor mij? Zijn mijn ideeën wel goed genoeg?” Als je niet het vertrouwen hebt in jezelf dat je dit kunt, of dat er genoeg ruimte en veiligheid is om dit nog te leren, geef je je waarschijnlijk niet op voor de leerlingenraad. Het probleem met participatie is dat het nu meestal nog niet voor iedereen is: het is vaak selectief – zoals een leerlingenraad, waarbij niet elk kind kan oefenen – of vrijwillig, waarbij bepaalde kinderen zichzelf bij voorbaat niet geschikt genoeg vinden om mee te doen.’

Tips voor het scheppen van meer oefenkansen voor participatie voor alle kinderen op school

  1. Zorg dat alle kinderen op school weten welke mogelijkheden voor participatie er voor hen zijn. Check dat ook regelmatig in de klas. Vraag welke mogelijkheden en manieren er volgens de kinderen op school zijn om hun mening of ideeën te laten weten.
  2. Richt je niet te veel op het eindresultaat van de participatie, maar vooral op het proces: hoe kunnen we kinderen een waardevol oefenmoment bieden?
  3. Bedenk wiens stem je nog mist in de participatie in de klas en op school. Wat hebben de kinderen nodig die niet uit zichzelf meedoen aan vormen van participatie? Het helpt om een leerling in gedachte te nemen. Welke obstakels ervaart dit kind rondom participatie? Hoe kan ik dit kind een positieve, bevestigende ervaring meegeven? Wat kunnen we in de klas en op school doen om kinderen in vergelijkbare situaties toch waardevolle oefenmomenten te bieden?
"De boodschap die je kinderen wilt geven is niet dat alleen het beste idee telt."

Tot slot, welke misvatting over participatie van kinderen wil jij de wereld uit helpen?

‘Dat participatie alleen is voor mondige kinderen, of kinderen die het zelf al leuk vinden. En dat participatie pas geslaagd is als je zogenaamde “bruikbare input” hebt opgehaald. In mijn ogen is participatie van kinderen geslaagd wanneer zij een waardevol oefenmoment hebben gehad, zich serieus genomen voelen en een positieve ervaring hebben opgedaan in het geven van hun mening en ideeën. Kijk daarom niet alleen naar het resultaat van de participatie. De boodschap die je kinderen wilt geven is niet dat alleen het beste idee telt. Het gaat om je inzetten voor iets gezamenlijks en het oefenen daarvan, het leren participeren. Het is belangrijk dat ook leerkrachten zich hiervan bewust zijn. Tegen hen zou ik willen zeggen: jullie bieden elke dag al zoveel leerzame interacties, kijk of je deze bewust als oefenmomenten kan zien en die momenten eerlijker kan verdelen onder kinderen.’

Benieuwd naar het onderzoek van Lisa?

Je kunt hier haar scriptie terugvinden.

Deel deze pagina